home

Apeldoornse Courant (nu de Stentor), 24 juli 1976:

Apeldoornse huisschilder was de rechterhand van Bart van der Leck

,,Meester Karman” zag het met ,,De ruiter” niet zo zitten.

APELDOORN – Het is al weer zo’n dikke halve eeuw geleden, maar de nu 82-jarige C. Karman weet het nog precies. Met rond de dertig collega’s van het Haagse schildersbedrijf Brouwer werkte de Apeldoornse schildersgezel eind 1919 begin 1920 in het bijna voltooide door de bouwmeester H.P. Berlage ontworpen jachtslot St. Hubertus op De Hoge Veluwe.

Van de kunstverzamelaarster mevrouw Kröller-Müller had de schilder Bart van der Leck de opdracht gekregen kleurontwerpen voor het huis te maken en omdat deze toen nog vrij onbekende kunstenaar iemand als assistent wilde die iets van kleur wist en Karman zo iemand was – hij had trouwens ook de akte handtekenen op zak – trokken kunstschilder en huisschilder zo’n vijf maanden met elkaar op.

Het was in die tijd dat v.d. Leck de Apeldoorner eens meenam naar de kamer van mevrouw Kröller-Müllers rechternand Sam van Deventer en hem wees op een schilderij dat daar hing.

Karman nu in zijn woning aan de Antilopestraat: ,,Kijk, zei v.d. Leck toen. Dat schilderij is van mij. Hoe vind je dat nou? Kun je zien wat het is? Ik moest even goed kijken, maar toen zag ik dat het een ruiter te paard voorstelde. Mooi vond ik het niet. Dat heb ik hem gezegd ook”.

Het schilderij, waarover v.d. Leck Karman’s oordeel wilde horen was ,,De ruiter”, dat hij het jaar daarvoor – in ’18 – gemaakt had. Het werk onderstreepte zijn breuk met ,,De Stijl”.

In 1917 was Bart van der Leck medeoprichter en medewerker van het tijdschrift ,,De Stijl” geweest. In het eerste nummer had hij een artikeel geschreven dat als zijn geloofsbelijdenis beschouwd kon worden. Het heette ,,De plaats van het moderne schilderen in de architectuur”. Citaat daaruit: ,,De schilderkunst heeft zich in de loop der tijden, afgescheiden van de bouwkunst, zelfstandig ontwikkeld en is door experiment en destructie van het natuurlijke en oude, geestelijk zowel als vormelijk tot haar eigen wezen gekomen. Zij heeft evenwel altijd het vlak nodig en het zal haar eindwens blijven, het noodzakelijk praktische vlak, dat door bouwkusnst ontstaat, direct te benutten. Meer dan dat, zij zal in haar uitbreiding van afzonderlijkheid tot algemeenheid de gehele kleur- en bij het schilderen behorende vormconceptie aan het gebouw gaan opvragen als haar rechtmatig domein. Zien de architecten uit naar een schilder die het verlangde beeld zal brengen, de moderne schilder ziet niet minder uit naar een architect die de geschikte voorwaarden biedt, gezamenlijk tot wezenlijke eenheid van beelding te komen”.

Al gauw kreeg v.d. Leck echter in de gaten dat hij een iets ander uitgangspunt had dan zijn Stijl-collega’s Mondriaan en Theo van Doesburg. Het eerste manifest weigerde hij te ondertekenen. Het was een complete worsteling om tot een standpunt te komen. Het geheel loslaten van de realiteit ging hem te ver. Zijn eigen manifest werd toen het schilderij ,,De ruiter”, waarme hij duidelijk stelde dat de werkelijkheid weliswaar geabstraheerd, in ieder geval aanwezig en zichtbaar moest blijven. ,,Het schilderen is voor mij altijd geweest de representant van het visuele leven”, zou hij later zeggen.

C. Karman: ,,Het moet een moeilijke tijd voor hem geweest zijn.

Trouwens, ik geloof dat hij het zichzelf niet gemakkelijk maakte. Hij ging hardnekkig zijn eigen weg. Ik heb hem wel eens gevraagd wat hij met zijn kunst wilde. Hij heeft het me toen uitgelegd. Als de mens geleefd heeft en daarna de grond is ingegaan bljft er altijd nog wel iets van hem over. Dat wilde hij vastleggen”.

De schildersgezel – zelf een verdienstelijk amateur-schilder die les gehad heeft van Pieter Puype en Persijn – werkte intensief samen met Van der Leck tijdens de werkzaamheden in het jachtslot dat eigenlijk één brok kunst werd omdat alles, maar dan ook alles door kunstenaars ontworpen was. Met name Berlage zette zijn stempel op het gebouw in het park dat door zakenman Anton Kröller gesticht was. Berlage had bijvoorbeeld ook de schoorsteenmantels ontworpen. Maar toen mevrouw Kröller v.d. Leck vroeg hoe hij ze vond en de schilder te kennen gaf er weinig enthousiast over te zijn, moesten ze prompt uit de muur gehakt worden.

Bart van der Leck was geen grote prater. Karman: ,,Meestal staarde hij voor zich uit of floot een melodietje. Alleen als hij in een goede bui was kon ik een babbeltje met hem maken. Hij was autoritair en voelde zich ver verheven boven het werkvolk. Gek eigenlijk, want zijn vader was toch ook een gewone huisschilder. Mij noemde hij ,,Meester Karman” en hij vroeg wel eens wat ik nou eigenlijk met de akte l.o. tekenen deed. Een vreemde kerel was hij. Op een dag vroeg hij mij ,,Verdien je evenveel als de anderen?”

Toen ik dat beaamde zorgde hij ervoor dat ik wat meer in het loonzakje kreeg.

Van der Leck was in Hoenderloo in pension. Hij wandelde vaak daar in de bossen. Karman: ,,Hij piekerde dan vaak, kreeg ik de indruk. De schilderijen die hij toen maakte zijn, geloof ik, met veel moeite tot stand gekomen. Ik heb overigens wel het een en ander van hem geleerd, vooral wat het kleurgebruik betreft. Zijn grijs bijvoorbeeld, prachtig was die kleur. Hij zei: ,,Voor iedereen is er wel een grijs”. Het grijs dat hij in de toiletkamer van mevrouw Kröller-Müller gebruikte was een juweeltje. Die kamer werd de mooiste van het gehele jachtslot”.

Na vier, vijf maanden in het jachtslot gewerkt te hebben vertrok v.d. Leck. ,,Opeens was hij weg, naar Spanje, omdaar iets voor de firma Muller te doen. Hij vroeg mij of ik zin had mee te gaan, maar daar is niets van gekomen. Ik heb hem nooit meer teruggezien”, zegt Karman, die zich de Hubertus-periode herinnert als een plezierige tijd, waarin hij veel gezien heeft, met veel bijzondere mensen gepraat heeft en veel heeft opgestoken.

up